B
bezatse, bazatse: rugzak, reistas, bagage
bedorven, stront(e)bedorven: verwend, rotverwend
beddepisser: paardebloem
bedeis’n: tijdens, terwijl
begoested zijn (op): zin hebben (in)
besannet…?: vind je het niet erg dat..?
beschink: receptie, drink
betikketakt zin: goesting hebben om iets te doen die je beter niet doet (1)
brielen: knoeien, morsen, er een smeer- of knoeiboel van maken
brielpot: diegene die knoeit, een knoeipot
D
dilt: hooizolder
F
fitjefatjerie: ditjes en datjes (2)
G
zich geneiren: zich amuseren, zich goed voelen
H
hankeren: verlangen, smachten naar (zoals bv. een hond aan de eetafel dat kan)
J
jeunen: 1. zich amuseren, plezier aan beleven 2. iemand iets gunnen
K
katjeduk: verstoppertje
kobbe: spin
kwawillewerk: werk dat nu éénmaal moet gebeuren
R
S
slunse: vod
sjette: wol
T
tinkme: blijkbaar, ik denk dat (3)
schutteldoek: schotelvod
U
up zin latst’n zin: bijna op zijn (‘t is up zin latst’n)
V
vort: rot
(1)https://vls.wikipedia.org/wiki/Betikketakt
(2) https://kleineclarisse.wordpress.com/2009/02/22/westvloams/
(3) https://anndecraemer.be/2017/10/28/in-mijn-huis-van-het-nederlands-woont-het-dialect-in-de-mooiste-kamer/
Maar ook:
http://www.mijnwoordenboek.nl/dialecten/index.php?provincie=west-vlaanderen